A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z
Aandelen. Een aandeel is een bewijs van deelneming in het eigen vermogen van een onderneming. Een aandeelhouder is daardoor mede-eigenaar van de onderneming voor het percentage aandelen dat hij bezit. In ruil daarvoor heeft de aandeelhouder recht op een deel van de winst, het zogeheten dividend. Aan een aandeel is gewoonlijk stemrecht verbonden dat men tijdens de Algemene Vergadering van Aandeelhouders kan uitoefenen. In Nederland, België, Portugal en Frankrijk vindt verhandeling van de aandelen van beursgenoteerde ondernemingen plaats op de effectenbeurs van Euronext.
Aandelenfonds. Een aandelenfonds is een beleggingsfonds dat hoofdzakelijk belegt in aandelen.
Aankoopkosten. De aankoopkosten zijn de kosten die men betaalt bij de aankoop van een fonds.
AEX-index. Voluit: Amsterdam Exchanges Index. De AEX-index is een soort gemiddelde van koersen van de 25 meest verhandelde, in Nederland genoteerde ondernemingen op de effectenbeurs van Euronext. Hoe meer een bedrijf waard is, hoe zwaarder het meetelt in de index. De AEX bevat dus niet alle aandelen van de beurs van Amsterdam of Euronext.
Alternatieve beleggingen. Alternatieve beleggingen zijn beleggingen in hedgefondsen en particuliere aandelenfondsen. Alternatieve beleggingen hebben als doelstelling elk jaar een positief resultaat te behalen, ongeacht de economische omgeving. Traditionele onderlinge fondsen hebben echter als doelstelling een rendement te behalen dat hoger is dan de benchmark-marktindices.
Asset Mix. Verdeling van het vermogen over aandelen, onroerend goed, obligaties, deposito’s en liquide middelen. De asset mix wordt doorgaans bepaald door de wens om een optimale risicorendementsverhouding te bereiken die past bij de horizon en doelen van de belegger.
Autoriteit Financiële Markten. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) is door de Minister van Financiën belast met het houden van toezicht op de financiële markten in Nederland. Elke in Nederland gevestigde member van Euronext moet in het bezit te zijn van een door de AFM afgegeven vergunning. Het zonder vergunning aanbieden van diensten in de effectensector is strafbaar.
AVA. Algemene Vergadering van Aandeelhouders van een bedrijf
Basispunt. Eenheid waarmee renteverschillen worden aangegeven. Een basispunt is gelijk aan een honderste procentpunt.
Bear market. Engelse term voor een markt waarin de koersen over een breed front dalen.
Bedrijfsobligatie. Een bedrijfsobligatie is een obligatie die uitgegeven wordt door een onderneming om de bedrijfsactiviteiten te financieren. De hoofdsom wordt terugbetaald wanneer de obligatie afloopt. Daarnaast keert een obligatie tijdens zijn looptijd regelmatig rente uit. Er bestaan ook diverse beleggingsfondsen die beleggen in bedrijfsobligaties.
Beheerder. De beheerder is de organisatie waar het beheer van het fondsvermogen plaatsvindt.
Beheerkosten. De vergoeding die wordt betaald voor vermogensbeheer. De beheerskosten worden uitgedrukt in procenten per jaar. De kosten worden in mindering gebracht op het vermogen van het fonds.
Beleggingscategorie. Beleggingscategoriën zijn klassen van objecten waarin u kunt beleggen, zoals aandelen, obligaties en kas. Elk heft zijn risico en rendement bieden. Aandelen hebben het grootste potentieel als het gaat om rendement, maar dit gaat gepaard met een relatief hoog risico. Obligaties bieden meer zekerheid met een gemiddeld wat lager rendement. Daarnaast is er bijvoorbeeld onroerend goed, grondstoffen of kas, oftewel gewoon sparen.
Beleggingsfonds. Een beleggingsfonds is een collectieve belegging in diverse effecten, afhankelijk van de doelstelling van het fonds. Een fonds kan beleggen in aandelen, vastrentende waarden of onroerend goed, of in een combinatie van deze categorieën.
Beleggingsmaatschappij. Een juridische term voor een beleggingsfonds in de vorm van een NV of BV.
Beleggingsmix. Samenstelling van een beleggingsportefeuille. Een beleggingsporteffeuille kan uit diverse beleggingscategoriën bestaan, zoals aandelen, obligaties, onroerend goed, grondstoffen en bankdesposito’s.
Benchmark. Engelse term voor ijkpunt. Een index kan dienen als een benchmark of als ijkpunt. De index gebruikt men dan om de prestaties van andere indices of fondsen mee te vergelijken.
Beurswaarde. De beurswaarde van een genoteerd fonds berekent men door het aantal uitstaande aandelen te vermenigvuldigen met de actuele beurskoers. Beurswaarde is hetzelfde als marktkapitalisatie.
Bewaarbedrijf. Het bewaarbedrijf is een bancaire of trustorganisatie die verantwoordelijk is voor het bewaren en administreren van de effecten die een fonds bezit. Soms is het bewaarbedrijf ook verantwoordelijk voor de afwikkeling van transacties van het fonds.
Bull market. Engelse term voor een positief gestemde markt waarin de koersen over een breed front stijgen.
Buy and hold strategie. Engelse term voor een beleggingsmethode waarbij de belegger nauwelijks nieuwe aandelen in portefeuille neemt en dividendopbrengsten gebruikt om te herbeleggen in aandelen die hij al heeft.
BEW. Beleggingsrecht eigen woning
Cash flow. Engelse term die staat voor de som van nettowinst en afschrijvingen van een bedrijf. Aan de hoogte van de cashflow kan gezien worden of een bedrijf veel of weinig heeft om investeringen te doen of schulden af te lossen.
Clickfonds. Bijzonder soort garantiebeleggingsfonds. Via een ingewikkelde constructie van afgeleide producten worden eventueel behaalde koerswinsten vastgezet. Een daaropvolgende koersdaling deert die winst niet meer. De belegger betaalt eenmalig een prijs voor dit product en incasseert het eventuele resultaat aan het einde van de looptijd van het product.
Closed end beleggingsfonds. Een closed-end beleggingsfonds bestaat uit een vaste hoeveelheid uitgegeven aandelen. De koers van het aandeel is geheel onderworpen aan vraag en aanbod. Als veel mensen in een fonds willen stappen, stijgt de prijs van een aandeel in het fonds. Zelfs als de beleggingen van het fonds het slecht doen. De koers van het fonds kan dus afwijken van de waarde van de bezittingen van het fonds. Bij een koers onder de intrinsieke waarde spreken we van een discount, bij een koers boven de intrinsieke waarde spreken we over een premium.
Commissie. Vergoeding die wordt gevraagd om bepaalde effectentransacties uit te voeren.
Commissionair. Een commissionair of broker is een persoon of firma die bemiddelt tussen kopers en verkopers van effecten. De commissionair krijgt bij een transactie een vergoeding die commissie wordt genoemd.
Consumenten Prijs Index. Graadmeter voor inflatie. In de index, die elke maand wordt gepubliceerd, worden prijzen van consumentengoederen en -diensten opgenomen.
Correctie. Als na een periode van (sterke) stijging de beurskoersen terugvallen spreekt men wel van een correctie.
Cyclische aandelen. Aandelen van bedrijven die gevoelig zijn voor ontwikkelingen in de economische cyclus of conjunctuur. Voorbeelden van cyclische aandelen zijn onder andere chemie en staalfondsen. Tegenovergestelde: defensieve aandelen
Defensieve aandelen. Aandelen die minder gevoelig zijn voor ontwikkelingen in de economische cyclus of conjunctuur.. Voorbeelden van defensieve aandelen zijn onder andere voedings- en financiële fondsen.Tegenovergestelde: cyclische aandelen.
Deposito. Geld dat door een belegger voor een bepaalde, vaste periode tegen een rentevergoeding is ondergebracht bij een bank. De looptijd van een deposito kan variëren van een dag (zogeheten daggeld) tot enkele jaren.
Derivaten. Beleggingsobjecten met een waarde die afgeleid is van de producten met een echte waarde, zoals aandelen en grondstoffen. Het bekendste derivaat is een optie.
Devaluatie. De devaluatie van een munt is de daling van de waarde van een munteenheid die een vaste wisselkoers kende. Een devaluatie is vaak het resultaat van een beslissing van de overheid.
Discount ten opzichte van intrinsieke waarde. Wanneer een beleggingsfonds tegen een discount wordt verhandeld, betekent dit dat de onderliggende beleggingen in het fonds meer waard zijn dan de huidige koers van het fonds. De discount wordt doorgaans weergegeven als een percentage ten opzichte van de intrinsieke waarde.
Distributeur. Een distributeur is een bedrijf (meestal banken en verzekeraars) dat verantwoordelijk is voor de verkoop en marketing van beleggingsfondsen aan beleggers op een continue basis. De distributeur is eveneens verantwoordelijk voor het toezenden van informatie over fondsen, zoals prospectus, jaarverslag en additionele informatie.
Diversificatie. Een portfoliostrategie waarmee het risico wordt verlaagd door verschillende beleggingen te combineren die waarschijnlijk niet in dezelfde richting bewegen. Het doel van diversificatie is het totale risico te verkleinen. Over het algemeen verlaagt diversificatie zowel de boven- als de onderkant van het prestatiepotentieel van een portfolio, zodat een consistenter resultaat kan worden behaald in een brede verscheidenheid van economische omstandigheden.
Dividend. Een dividend is een winstuitkering die door een fonds of bedrijf gedaan worden aan de aandeelhouders. Dividend wordt uitgekeerd in geld, maar soms ook in contanten.
Dow Jones Industrial Average. De door Dow Jones & Company berekende en onderhouden beursbarometer van de Amerikaanse effectenhandel. De Dow Jones Industrial Average index werd in 1896 ontwikkeld door Charles Dow. De ‘Dow’ is samengesteld uit 30 Amerikaanse grote bedrijven. Men beschouwt deze index, samen met de S & P 500 index, als één van de belangrijkste beursindicatoren ter wereld.
Duurzaam beleggen. Bij een fonds dat duurzaam belegt, worden de middelen geïnvesteerd in ondernemingen die bepaalde ethische normen hanteren. Belegging in zo’n fonds zijn tot €50.000 vrijgesteld van vermogenrendementsheffing (belasting in box 3). Daarvoor moet het fonds wel erkend zijn door het Ministerie van Financiën.
Effectenbeurs. Een centrale, gereguleerde marktplaats voor de verhandeling van aandelen, obligaties en dergelijke. In Nederland, België, Portugal en Frankrijk is deze markplaats Euronext.
Emerging market. Engelse term voor opkomende markt. De financiële markt van een ontwikkelingsland. Beleggingsfondsen beleggen hier soms in, omdat ze denken er hoge rendementen te halen. De risico’s zijn ook wat hoger dan op westerse financiële markten.
Euronext. Euronext is de combinatie van de beurzen van Amsterdam (Amsterdam Exchanges), Brussel (Brussels Exchanges) en Parijs (Paris Bourse).
Euronext-genoteerd. Sommige beleggingsinstellingen – met name uit Nederland – hebben een notering aan de Euronext, het verband waarin onder andere de beurs van Amsterdam is opgegaan. Deze fondsen zijn in principe via iedere commissionair / broker verkrijgbaar.
Fed. Voluit: Federal Reserve Board. Het hoogste bestuursorgaan van de Amerikaanse Centrale Bank, bestaande uit twaalf over de Verenigde Staten verspreide Federal Reserve Banks.
Fondsfamilie. Een fondsfamilie (fund family) is een groep verschillende fondsen van één en dezelfde fondsaanbieder. Soms bieden fondsfamilies de mogelijkheid om tegen geen of gereduceerde kosten te switchen tussen de verschillende fondsen.
Fondsmanager. Een fondsmanager is een persoon die direct verantwoordelijk is voor het management van de portefeuille van het beleggingsfonds.
Fondssupermarkt. Een fondssupermarkt is een bank of fondsaanbieder die een wijd fondsenassortiment afkomstig van verschillende aanbieders verkoopt, meestal via het internet.
Fondsvaluta. De fondsvaluta is de valuta waarin een beleggingsfonds zijn notering heeft of zijn intrinsieke waarde uitdrukt.
Fondsvermogen. Het totaal belegde vermogen in het fonds.
Fund of funds. Een fund of funds of multimanager fund is een fonds dat gespecialiseerd is in het kopen van aandelen in andere beleggingsfondsen en niet belegt in individuele effecten.
Garantiefonds. Belegingsfonds dat geheel of ten dele is opgebouwd uit afgeleide producten (opties, futures, termijncontracten). De uitgevende instelling garandeert dat beleggers hun inleg aan het einde van de looptijd van dit fonds voor een belangrijk deel terugkrijgen. Zie ook clickfonds.
Gemengde fondsen. Beleggingsfondsen die beleggen in verschillende beleggingscategorieën, zoals aandelen, obligaties, onroerend goed en liquiditeiten, en daarmee de belegger een breed gespreide portefeuille aanbieden.
Groenfonds. Beleggingsfonds dat belegt in projecten die goed zijn voor het milieu en dat daardoor aanspraak kan maken op een speciale behandeling van de Belastingdienst.
Groeifonds. Beleggingsfondsen die vooral beleggen in aandelen waarvan een snelle en sterke (bovengemiddelde) groei van de winst per aandeel wordt verwacht, of een beleggingsfonds dat geen dividend uitkeert maar de beleggingsopbrengsten aan het vermogen toevoegt.
Hedge fund. Van oudsher beleggingsfondsen die op basis van een vastgelegde strategie proberen beleggingssrisico’s te beperken. De Engelse term hedgen komt van ‘hedge your bets’ oftewel het spreiden van risico’s. Hedge funds zijn meestal besloten en vragen een forse minimale inleg. Ze operen met geleend geld opereren en gebruiken afgeleide producten. De bekendste hedge funds zijn bepaalde zeer speculatief ingestelde beleggingsfondsen.
Herbeleggen. Het beleggen van bijvoorbeeld dividend- en rente-inkomsten uit een beleggingsportefeuille in de waarde waarop die inkomsten zijn genoten of in andere zaken.
High yield fonds. Een high yield fonds is een obligatiefonds dat vooral belegt in obligaties met een lage kredietwaardigheid. De betaalde rente is hoog, de risico’s ook.
Index. Een index is een verzameling effecten die zo is samengesteld dat ze een bepaald gedeelte van de markt representeert. Veel genoemde indices zijn de Dow Jones Industrial Average, de S&P 500 en de AEX-index. Veel fondsen kiezen ervoor om hun prestaties te beoordelen door hem te vergelijken met het verloop van een index (de benchmark).
Indexfonds. Een indexfonds is een fonds dat zo nauwkeurig mogelijk een bepaalde index volgt met als doel om hetzelfde rendement als deze index te behalen. De fondsmanager bestudeert de samenstelling van de index en veranderingen daarin nauwkeurig om de portefeuille van zijn fonds een zo goed mogelijke afspiegeling te laten zijn van de index.
Institutionele belegger. De verzamelnaam voor grote, niet-particuliere beleggers zoals beleggingsmaatschappijen en pensioenfondsen. Tegenovergestelde: particuliere belegger.
Intrinsieke waarde van een beleggingsfonds. De intrinsieke waarde van een beleggingsfonds is gelijk aan de totale gewogen beurswaarde van de effecten die het fonds op een bepaald moment in de portefeuille heeft.
Jaarverslag. Een jaarverslag is een document dat een beleggingsfonds jaarlijks moet opstellen. Het verslag laat zien hoe het fonds zijn vermogen heeft belegd, en geeft inzicht in de financiële stand van zaken door middel van de balans en resultatenrekening. In het verslag van de directievoorzitter wordt teruggekeken op het voorgaande jaar en wordt vooruitgekeken naar zaken die in de toekomst zullen spelen.
Junk bond. Obligaties uitgegeven door kwalitatief minder goede bedrijven die daarom een relatief hoge rente hebben.
Kapitaalmarkt. De markt waarop in de verhandeling plaatsvindt van vermogenstitels met een looptijd van meer dan een jaar. Er bestaat een onderscheid tussen de openbare kapitaalmarkt die voor iedereen toegankelijk is, zoals een effecten- of een optiebeurs, en de onderhandse kapitaalmarkt voor professionele beleggers.
Koers. De koers of intrinsieke waarde (NAV in het Engels) is de waarde van de beleggingen in een fonds. Als een fonds open end is, ligt de koers of afgifteprijs normaal gesproken dichtbij de intrinsieke waarde; kosten kunnen zorgen voor een afwijking van enkele procenten. Als een fonds closed end is kan de koers echter fors afwijken van de intrinsieke waarde. (Zie discount en premium ten opzichte van intrinsieke waarde).
Koerswinst. Een koerswinst is de winst gemaakt op de verkoop van een belegging. Het verlies op de verkoop wordt een koersverlies genoemd.
Koers-winstverhouding. Een cijfer dat de verhouding tussen de koers van een aandeel en de nettowinst per aandeel uitdrukt. Als de koers van een aandeel €100 bedraagt en de winst per aandeel bedraagt €5, dan is de koerswinstverhouding €20.
Korte rente. De rente berekend over leningen met een looptijd korter dan een jaar.
KEW. Kapitaalverzekering Eigen Woning
Lange rente. De rente berekend over leningen met een looptijd langer dan een jaar.
Liquiditeit. De mate van vraag en aanbod bepaalt de liquiditeit van een fonds. Hoe meer vraag en aanbod in een fonds samenkomen, hoe meer liquide dat fonds is.
Marktkapitalisatie. De waarde van een onderneming. De prijs die je zou betalen als je alle aandelen van dat bedrijf zou willen kopen.
Mixfonds. Een mixfonds combineert aandelen, obligaties en eventueel kas met als doel een rendement te behalen in combinatie met een gematigd risico. Normaal gesproken doet een mixfonds het in een bearmarkt beter dan een aandelenfonds, en in een bullmarkt slechter.
NASDAQ. Elektronische aandelenmarkt in New York. Is de laatste jaren snel gegroeid en concurrent geworden van de New York Stock Exchange. Grote bedrijven zoals Microsoft en Intel staan aan de Nasdaq genoteerd.
New York Stock Exchange (NYSE). Op Wall Street in New York is de New York Stock Exchange (NYSE) de oudste Amerikaanse aandelenbeurs. De S&P 500 en de Dow Jones Industrial Average zijn de belangrijkste indices die het koersverloop op de NYSE weergeven.
Nikkei-index. De Nikkei Stock Average-index is samengesteld uit de 225 meest actieve fondsen van de effectenbeurs van Tokio. De Nikkei-index ziet men als de belangrijkste Aziatische beursbarometer.
Niet-genoteerd beleggingsfonds. Beleggingsfonds dat geen officiële notering heeft aan de beurs in Amsterdam, waardoor er dus geen beurskoers bekend is. Uitgevende instellingen geven dagelijks zelf zogenaamde afgiftprijzen af. Beleggers kunnen tegen die prijzen (met opslag of aftrekpost) de betrokken beleggingsfondsen kopen bij de uitgevende instellingen.
Obligatie. Een effect in de vorm van een schuldbewijs. Door uitgifte van een obligatie kan de uitgevende instelling vermogen aantrekken voor investeringen. Een obligatie geeft recht op een doorgaans vaste rente (de ‘coupon’) en op terugbetaling van de hoofdsom aan het einde van de looptijd. Uitgevers van obligaties zijn ondernemingen, publieke instellingen en landelijke- en lokale overheden. Er bestaan verschillende soorten obligaties met elk een eigen kenmerk: nulcoupon-, winstdelende-, achtergestelde-, converteerbare-, premieobligaties et cetera.
Obligatiefonds. Een obligatiefonds belegt in obligaties met als doel een stabiele stroom van inkomsten en/of koersresultaat voor beleggers te genereren. De waarde van een obligatiefonds beweegt tegenovergesteld aan veranderingen in de kapitaalmarktrente.
Offshore fund. Beleggingsfonds dat zijn officiële zetel heeft in andere, vaak fiscaal vriendelijke landen.
Omzet. De omzet binnen de beleggingsportefeuille geeft weer hoe actief een fondsmanager gedurende een jaar heeft gehandeld. Het wordt weergegeven als percentage van het totale vermogen van een fonds. Het percentage geeft een indicatie van het percentage van de portefeuilleposities die zijn veranderd in het afgelopen jaar.
Open end beleggingsfonds. Een open end beleggingsfonds geeft aandelen uit zodra er vraag naar is. Zodoende geeft de koers van het aandeel altijd de waarde van de bezittingen van het fonds weer, min een beheerdersopslag. Als alle beleggers uit het fonds stappen, wordt het fond gedwongen te verkopen. Dat geeft problemen en daarom zijn de meeste aandelenfondsen closed end (zie daar).
Outperformer. Aandeel dat het duidelijk beter doet dan andere aandelen op de index van de betreffende aandelenmarkt. Soms wordt ook een belegger of beleggingsinstelling bedoeld die het beter doet dan een ander.
Paraplufonds. Overkoepelend beleggingsfonds dat is onderverdeeld in v erschillende aparte beleggingsfondsen voor de diverse beleggingscategorieën, sectoren, landen en dergelijke.
Performance. De performance of het rendement van een fonds geeft weer hoe de waarde van een belegging is gegroeid (of gedaald) over een bepaalde periode. Beleggers vergelijken de rendementen van fondsen om de prestaties van vergelijkbare fondsen tegen elkaar af te kunnen zetten.
Performance fee. Een performance fee is een vergoeding die aan de fondsmanager wordt betaald als hij een bepaalde performance heeft behaald in een gespecificeerde periode. Vaak wordt de performance fee uitbetaald als het fonds beter presteert dan zijn benchmarkindex. Fondsen met een performance fee zijn relatief zeldzaam, soms kennen buitenlandse fondsen of hedge funds een dergelijke kostenstructuur.
Periodiek. Het minimale periodieke beleggingsbedrag is het minimum bedrag dat u periodiek moet storten indien u wilt deelnemen in een beleggingsfonds.
Periodiek beleggen. Periodiek beleggen houdt in dat een belegger meestal maandelijks geld inlegt in een beleggingsfonds.
Portefeuille. Portefeuille is een verzameling van aandelen, obligaties of andere effecten.
Positie. Een positie is een belegging. Een belegger kan posities innemen in beleggingsfondsen, aandelen of andere beleggingen.
Premium ten opzichte van intrinsieke waarde. Wanneer een beleggingsfonds noteert tegen een premie boven de intrinsieke waarde, is de koers hoger dan de waarde van de bezittingen van het fonds. Closed end beleggingsfondsen kunnen een hoge premie noteren. De premie wordt meestal uitgedrukt als percentage, en geeft weer hoeveel meer beleggers voor de aandelen willen betalen dan de aandelen op dat moment volgens het beleggingsfonds waard zijn.
Prospectus. Een prospectus is een formele verklaring van een fonds en wordt uitgegeven voordat de aandelen worden aangeboden aan het publiek. In deze verklaring zet het fonds zijn doelstelling, de kosten, en andere feiten die de belegger moet weten om een geïnformeerde beslissing te nemen.
Rating. Een uitgevende instelling of een obligatielening kan een rating krijgen van een zogeheten ‘credit rating agency’ zoals Moody’s of Standard’s & Poor. De rating drukt uit hoe degelijk het bedrijf is. De betrouwbaarste leninggevers hebben triple A (AAA). Bedrijven met minder ratings compenseren dit meestal door meer rente te vergoeden over hun leningen. Beleggingsfondsen geven vaak wat voor ratings de bedrijven hebben waar ze obligaties kopen. Dat geeft een indicatie van hoe veilig het fonds belegt.
Rendement. De opbrengst van een belegging of investering over een bepaalde periode, uitgedrukt in een percentage van de daarvoor gemaakte kosten.
S&P 500. De door Standard’s & Poor ontwikkelde en berekende index waarin de aandelen van 500 Amerikaanse ondernemingen zijn opgenomen. Tezamen met de Dow Jones Industrial Average index behoort de S& P 500 index tot de meest bekeken beursbarometers ter wereld.
Sectorfonds. Beleggingsfonds dat alleen maar in effecten van bedrijven uit een bepaalde bedrijfstak ofwel sector belegt.
Sharpe-ratio. Geeft de verhouding tussen risico en rendement weer. Met dit getal kunnen de resultaten van fondsen met elkaar worden vergeleken. Twee fonds kunnen wel hetzelfde rendement hebben gehaald, maar als een van die fondsen een lagere Sharpe-ratio had, had dat fonds minder risico genomen om dat rendement te halen.
Short gaan. Jargon voor manieren om te speculeren op koersdalingen van een aandeel en daar geld aan te verdienen. Wordt gedaan door aandelen te lenen en ze direct door te verkopen, of met opties.
Spread. De maximale afwijking van de intrinsieke waarde van het fonds, zowel positief als negatief. Het fonds kan worden aangeboden tegen een prijs die enkele procenten boven de intrinsieke waarde ligt. Andersom kan een fonds worden teruggekocht tegen een prijs die enkele procenten onder de intrinsieke waarde ligt. Het verschil tussen koers en intrinsieke waarde noemen we Afslag / Opslag ofwel spread.
Switch fee. Kosten die in rekening worden gebracht (in plaats van reguliere aan- en verkoopkosten) wanneer men overstapt van het ene naar het andere fonds van dezelfde fondsaanbieder.
Switchen. Switchen is het overbrengen van vermogen in het ene fonds van een fondsaanbieder naar een andere fonds van dezelfde aanbieder.
SEW. Spaarrekening eigen woning
Totaal rendement. De total return of totaal rendement is de procentuele totale opbrengst op een belegging over een bepaalde periode en bestaat uit de som van koerswinst en uitgekeerde dividenden.
Tracker. Een tracker is een fonds dat een bepaalde index volgt en probeert hetzelfde rendement te behalen als deze index. De fondsmanager bestudeert de samenstelling en veranderingen van de index om deze nauwkeurig te volgen. Vaak ook indexfonds genoemd.
Trend. Als een koers zich gedurende een langere tijd in een bepaalde, duidelijke richting beweegt spreekt men van een trend. Beleggers proberen trends te ontdekken in de verwachting ervan te kunnen profiteren.
Uitgiftestructuur. De juridische gegevens van een fonds.
Underperformer. Aandeel dat het duidelijk slechter doet dan andere aandelen op de index van de betreffende aandelenmarkt. Soms wordt ook een belegger of beleggingsinstelling bedoeld die het slechter doet dan een ander.
Unit-linked. Unit linked betekent gekoppeld aan een verzekering. Unit-linked beleggingsfondsen zijn alleen toegankelijk via deelname in producten als een beleggingshypotheek, koopsompolis en pensioenverzekeringen
Vastgoedfonds. Beleggingsfonds dat in onroerend goed belegt.
Vastrentend fonds. Een vastrentend fonds is een beleggingsfonds dat belegt in effecten die op een reguliere basis vaste inkomsten genereren, meestal obligaties, geldmarktinstrumenten of preferente aandelen.
Verkoopkosten. Verkoopkosten zijn kosten die bij een belegger in rekening worden gebracht als hij zijn aandelen in een beleggingsfonds verkoopt.
Vermogensbeheer. Vermogensbeheer, ook wel asset management genoemd, is de algemene term voor het beheren van een portefeuille van een groep assets, zoals aandelen, obligaties of kas.
Vermogensstructuur. De omvang van het totale vermogen van een bedrijf op een bepaald moment en de manier waarop dat is samengesteld. Geeft inzicht in de mate waarin een bedrijf gebruik gemaakt heeft van bijvoorbeeld aandelenkapitaal, obligatieleningen en bankleningen.
Vestigingsland. Het vestigingsland is het land waarin een persoon, bedrijf of beleggingsfonds zijn woonplaats heeft. De domicilie kan belangrijke gevolgen voor de belastingheffing hebben.
Volatiliteit. Duidt de beweeglijkheid van de koers van een effect aan. Een hoge volatiliteit betekent dat de koers van een fonds sterk stijgt en daalt binnen een relatief korte periode. Mede een indicator voor het risico dat een belegger loopt met een bepaald fonds.
Year to Date. Year to Date (YTD) betekent: vanaf vorig jaareinde. Onder YTD vindt u dus het rendement van een beleggingsfonds vanaf de laatste jaarwisseling en geeft antwoord op de vraag hoe het fonds tot nu toe in het lopende jaar heeft gepresteerd.
Yield. Yield is het uitbetaalde inkomen uit een belegging uitgedrukt in een percentage. De uitbetaalde inkomsten kunnen bestaan uit dividend of rente. In het geval van een uitgekeerd dividend wordt er ook wel gesproken over dividendrendement.
Yield to Maturity. Yield to Maturity is het effectief rendement op een obligatiebelegging als deze tot het einde van de looptijd wordt aangehouden.